Hoe een handjevol Big Tech-bedrijven de wereld in z’n greep houdt

Datum:
  • zondag 23 oktober 2022
  • in
  • Categorie: ,
  • Vrij Nederland  


    Hoe een handjevol Big Tech-bedrijven de wereld in z’n greep houdt

    Vrij Nederland  -  Zaterdag 22 oktober 2022  Tekst Alejandro Tauber


    Ze verbruiken gigantisch veel stroom, doen aan koppelverkoop, hanteren onredelijke winstmarges, hebben oneindige (lobby-)budgetten, kopen potentiële concurrenten uit, remmen woningbouw en slaan Europese data op in de VS. En bijna iedereen is ervan afhankelijk: cloudaanbieders.

    Als jij een tandenborstel koopt op Amazon, is de kans groot dat het bedrijf daar verlies op maakt. Nou zou je zeggen dat dat geen manier is om een bedrijf te runnen, maar voor Amazon is dit mogelijk dankzij een troef die voor de meeste casual consumenten verborgen blijft – en het voor de meeste bedrijven onmogelijk maakt om te concurreren met het Amerikaanse concern.

    Het verhaal gaat dat Amazon begin deze eeuw een probleem had. Het bedrijf, dat begon als online boekhandel maar al snel uitbreidde naar everything store, kreeg moeite met het opschalen van de software en infrastructuur die nodig waren om het bedrijf draaiende te houden. Elk team dat een nieuwe functie bouwde, ontwikkelde onafhankelijk van elkaar de basiscomponenten die nodig zijn om software te bouwen: een database om dingen in op te slaan, opslag voor bestanden en een omgeving om software op te draaien. Dat leidde tot het ergste wat een snelgroeiend softwarebedrijf kan overkomen: vertraging.

    Toenmalig stafchef – en nu CEO – van Amazon Andy Jassy had een oplossing. In plaats van constant het wiel opnieuw uit te vinden, zou het bedrijf de centrale componenten standaardiseren en toegankelijk maken voor alle interne ontwikkelaars. Samen zouden ze een besturingssysteem vormen voor het ontwikkelen van onlinediensten. Een soort blokkendoos van basiscomponenten waarmee ingenieurs sneller software konden bouwen die ook nog eens werkte met andere programma’s binnen het bedrijf. Amazon opereerde als online winkel op flinterdunne marges en was door de jaren heen goed geworden in het bouwen van extreem efficiënte en betrouwbare datacentra. Gecombineerd met de gedeelde software kon het bedrijf razendsnel groeien en nieuwe producten ontwikkelen.

    Onvoorstelbare macht

    Jassy en de rest van de top van Amazon zagen naar eigen zeggen ook al gauw in dat het ontwikkelen van deze voorzieningen ook interessant zou kunnen zijn voor externe ontwikkelaars die snel iets op internet wilden bouwen.  Het idee van Amazon Web Services (AWS) was geboren. In 2006 lanceerde het bedrijf zonder veel fanfare het eerste product, Amazon Simple Storage Service (S3), een omgeving om bestanden of data in op te slaan. Het tweede product werd Amazon Elastic Compute Cloud (EC2), een dienst waarbij externe ontwikkelaars een stukje computer in een datacentrum van Amazon konden huren om online software op te bouwen en draaien. Vanaf daar ging het snel.

     

    De cloud is een plek die aan de basis staat van het functioneren van vrijwel alle bedrijven –

    in tech en daarbuiten – en de weinige bezitters ervan onvoorstelbare macht geeft.


    ‘We realiseerden ons dat we al die sleutelcomponenten konden bijdragen voor een besturingssysteem van het internet. Daarmee konden we (…) elke organisatie, elk bedrijf en elke ontwikkelaar de mogelijkheid geven om hun technologie en applicaties op ons infrastructuurplatform te bouwen,’ vertelde Jassy in een praatje over het ontstaan van AWS in 2006.

    Wat hij toen nog niet vermoedde, was dat ze met deze dienst de toekomst van softwareontwikkeling in gang hadden gezet. Iets wat tot gigantische winsten voor het bedrijf zou leiden, maar ook tot een concentratie van invloed die in de geschiedenis nog nooit is voorgekomen. Dit is het verhaal van de cloud, die niet voelt als een fysieke plek maar het wel is. Het is een plek die aan de basis staat van het functioneren van vrijwel alle bedrijven – in tech en daarbuiten – en de weinige bezitters ervan onvoorstelbare macht geeft. Het is een verhaal over waarom jij meer betaalt voor Netflix dan strikt zou moeten en waarom je daarom een goedkopere tandenborstel kunt kopen.

    Bouwblokken

    De reden dat Amazon verlies kan draaien op jouw tandenborstel is Amazon Web Services. In het tweede kwartaal van 2022 maakte Amazon grofweg 6 miljard euro winst met het aanbieden van zo’n tweehonderd bouwblokken voor softwareontwikkelaars. Als je de inkomsten van AWS weg zou laten op de balans, zou het bedrijf als geheel bijna 7 miljard euro verlies draaien. AWS subsidieert dus voor een groot deel jouw goedkopere tandenborstel – wat trouwens ook betekent dat als je als webwinkel concurreert met Amazon, je het in feite niet tegen een online winkel opneemt, maar tegen een bedrijf dat computerdiensten verkoopt.

    Een paar jaar na de lancering van AWS volgden de andere grote spelers in tech met het lanceren van hun eigen soortgelijke onlinediensten, die allemaal bekend staan als de ‘cloud’. Microsoft lanceerde Azure Cloud in 2010 en Google volgde met Google Compute Engine in 2012.

    Tot die tijd was het gebruikelijk voor bedrijven die een dienst of bestanden online beschikbaar wilden hebben om zelf de computers te kopen en onderhouden waar de dienst op draaide. Dat gebeurde in datacenters die ofwel in het bezit waren van het bedrijf zelf, of die ze huurden om computers neer te zetten. We hebben het hier trouwens over gespecialiseerde computers die servers genoemd worden, omdat ze data ‘serveren’ aan veel mensen tegelijk.

    De voordelen voor softwareontwikkelaars van computers op afstand leken immens. Omdat de diensten op verzoek konden ‘schalen’, computertaal voor ‘meer computers’, hoefden ze niet meer te zeuren om meer geld voor meer computers. Ze konden gewoon de hoeveelheid opslag en computerkracht huren die op dat moment nodig was.

    Elastische oplossing

    Dwayne Monroe vertelt erover in een koffietentje in Amsterdam-West. Monroe was jarenlang ingenieur in datacenters over de hele wereld, waar hij advies gaf over de inrichting en systemen. Nu is hij cloudconsultant, maar ook marxistisch techcriticus. Hij kent de problemen die erbij kwamen kijken toen bedrijven zelf nog de servers en serverruimtes beheerden. ‘Je moest van tevoren een inschatting maken over hoeveel computers nodig zouden zijn en je had het altijd fout. Of er waren te weinig computers waardoor systemen bij hoge belasting vastliepen, of je had er te veel, waarna managers over de zeik waren dat er te veel geld uit was gegeven.’

     

    De datacenters die samen de cloud vormen, zijn een variant op hoe Marx keek naar productiewijzen – de combinatie van gereedschap, machines, expertise en arbeid die het kapitalisme draaiende houdt.

     

    De switch naar de cloud kwam volgens Monroe bij veel bedrijven door de achterdeur. Ontwikkelaars zochten een manier om altijd de juiste hoeveelheid computerkracht te hebben, en de cloud bood daarvoor een zogenaamd ‘elastische’ oplossing. Door hun eigen datacentra te koppelen aan die van cloudaanbieders, kon de vraag beter gereguleerd worden en hoefden servers niet om de vijf jaar vervangen te worden. Het leek een droomoplossing om schaalbaarheid te realiseren. Maar toch zat Monroe iets dwars.

    Monroe ziet de datacenters die samen de cloud vormen als een variant op hoe Marx keek naar productiewijzen – de combinatie van gereedschap, machines, expertise en arbeid die het kapitalisme draaiende houdt: ‘De activiteit van computers is een industrieel proces. De techindustrie presenteert dit fysieke proces dat plaatsvindt in tastbare datacenters als “de cloud” – een soort etherische, oneindige digitale ruimte die plezier en efficiëntie aan ons leven toevoegt,’ vertelt hij. Maar we moeten het bestaan van de cloud eigenlijk zien als de concentratie van computerkracht in steeds minder handen, waar echte macht met politieke consequenties uit voortkomt.

    Honger naar stroom

    Waar veel grote bedrijven nog vrij terughoudend waren – en zijn – met het overzetten van hun data en diensten naar de cloud, was het voor beginnende startups een revolutie. Ontwikkelaars van platforms als Airbnb of Netflix konden hun software bouwen op Amazons computers en gebruik maken van hun datacenters over de hele wereld om overal snel te kunnen laden. Ze betaalden naar gebruik, dus er was in principe weinig startkapitaal nodig om een dienst op te starten en een product te leveren.

    Ondertussen bouwden Amazon, Microsoft en Google keihard door aan de fysieke infrastructuur die nodig was om al die gehuurde computers neer te zetten. De datacenters werden steeds groter, omdat de schaal efficiëntievoordeel oplevert, tot ze de status van ‘hyperscale’ bereiken: een datacenter dat minimaal vijfduizend servers bevat en duizend vierkante meter groot is. Nederland telt drie ‘hyperscalers’, van Google, Meta en Microsoft.

    Deze grote datacenters met duizenden draaiende computers genereren een hoop hitte – net als je eigen laptop als je weer te veel tabs hebt openstaan. Hitte moet afgevoerd worden door gigantische koelsystemen die weer heel veel stroom vreten, waardoor datacenters evenveel stroom gebruiken als een kleine stad.

    Die honger naar stroom blijft niet zonder gevolgen. Zo kondigde netbeheerder Liander in 2021 een stroomstop aan voor nieuwe grootverbruikers in twaalf gemeenten in het noorden van Noord-Holland. De regio is populair onder datacentraontwikkelaars, die graag dicht bij het internetknooppunt in Amsterdam willen blijven, maar daar vanwege de krapte op het stroomnet niet meer bij konden bouwen. In 2019 werd bijvoorbeeld de gemeente Haarlemmermeer als vol verklaard voor datacenters. De industriepublicatie AG Connect berichtte toen dat ‘het elektriciteitsnetwerk zo vol is dat het reservenetwerk al voor minimaal één datacenter moet worden ingezet om het voldoende stroom te leveren’. Een oplossing laat volgens Liander nog jaren op zich wachten.

    Dit jaar was het in Londen – waar zich een ander belangrijk internetknooppunt bevindt – ook raak. In vier wijken in het westen van de stad is een bouwstop voor nieuwe huizen afgekondigd omdat het stroomnet vanwege de grote hoeveelheden datacenters in de regio overbelast dreigde te raken.

    Londen, dat net als veel Europese steden kampt met een groot woningtekort, zou volgens de Greater London Authority in dat gedeelte van de stad tot 2035 geen nieuwe woningen kunnen bijbouwen. De recordtemperaturen die onlangs bereikt werden in het zuidoosten van het Verenigd Koninkrijk zouden daarbij ook een rol spelen. Koelsystemen van datacenters van Google en Oracle moesten toen zo hard werken dat er delen moesten worden afgesloten omdat de systemen anders beschadigd zouden raken.

    Piekbelasting

    Die investering in fysieke infrastructuur en de blokken die erop konden draaien, legden de drie techbedrijven desondanks geen windeieren: 65 procent van de computers-op-afstandmarkt is tegenwoordig in handen van Amazon, Google en Microsoft. De wereldwijde jaaromzet van die markt is een slordige 200 miljard euro – bijna tweederde van de Rijksinkomsten van Nederland. Het marktaandeel van AWS is 35 procent, wat overigens ook hun winstmarge is, en in het tweede kwartaal van dit jaar resulteerde dat in een winst van pakweg 5 miljard euro.

    De cloudplatforms van Microsoft en Google hebben soortgelijke winstmarges, al was Google Cloud Platform in het tweede kwartaal niet winstgevend door ‘significante investeringen in servers en datacentra’, aldus Alfabet CFO Ruth Porat.

    Niet alleen techbedrijven en start-ups hebben software draaien in de datacentra van Microsoft, Google en Amazon. Ook multinationals als BMW, Unilever en Siemens maken er gebruik van. Gas- en oliereuzen zijn er ook dol op. Sensoren die gebruikt worden bij olieboringen leveren gigantische hoeveelheden data aan, soms wel tot een terabyte per dag. Die data zouden gebruikt kunnen worden om hun processen efficiënter te maken, maar daarvoor zouden oliebedrijven zelf gigantische datacenters moeten neerzetten om ze te analyseren – datacenters die alleen nodig zijn voor die analyse.

    Enter de cloudaanbieders. De cloud geeft net zoveel computers als ze nodig hebben, wanneer ze ze nodig hebben. Bovendien hebben techbedrijven handige AI-tools ontwikkeld om patronen in data te herkennen. Die tools zijn speciaal gemaakt om makkelijk te integreren met de computers die bedrijven bij ze huren, in een proces dat ‘verticale integratie’ wordt genoemd. Daarbij worden softwaremodules met meer geavanceerde functies – data-analyse, bijvoorbeeld – aangeboden die kunnen werken met de infrastructuur die bedrijven al huren.

     Dat zo veel bedrijven gebruikmaken van de grote cloudaanbieders draagt bij aan de onredelijke winstmarges die ze kunnen hanteren.

     Die tools worden agressief gemarket naar oliebedrijven, en met succes. Microsoft heeft ondertussen partnerships met Chevron, BP, Equinor en ExxonMobil die waarschijnlijk in de honderden miljoenen dollars lopen. Google heeft contracten met Total, Anadarko Petroleum en Nine Energies, terwijl AWS op de site trots de samenwerking met Shell presenteert.

    Andere industrieën die te maken hebben met momenten van hoge piekbelasting maken ook gebruik van de vermeende flexibiliteit van de cloud. Mediabedrijven bijvoorbeeld, die in de avond grote aantallen mensen die neerploffen op de bank moeten voorzien van videodata. De BBC is een grootverbruiker van AWS: er komt elke maand een factuur van 9 miljoen euro hun kant op. En ook onze eigen NPO Start heeft diensten draaien op zowel Microsoft Azure als Google Cloud Platform, als je de vacatures voor softwareontwikkelaars leest.

    Ook bedrijfstakken die veel data genereren, zoals de auto-industrie, gezondheidszorg, financiële instellingen, logistiek, retail, de bouw en de industrie maken gebruik van cloudaanbieders.
    Volgens cijfers van de Europese commissie gebruikt zo’n 41 procent van Europese bedrijven een dienst in de cloud. In Nederland was dat in 2021 65 procent van de bedrijven, en ook Nederlandse overheidsinstanties mogen binnenkort commerciële clouddiensten gaan gebruiken.

    De diensten die computer-op-afstandbedrijven aanbieden, worden dus gebruikt door het merendeel van het bedrijfsleven. En dat is waar het verhaal over macht echt begint.

    Grof geld voor Brussel-lobby

    Dat zo veel bedrijven gebruikmaken van de grote cloudaanbieders draagt bij aan de onredelijke winstmarges die ze kunnen hanteren. En bedrijven schuiven de rekening door naar de consument: jij. Online platforms, die vrijwel allemaal op een of meerdere van de grote cloudaanbieders draaien, zouden veel goedkoper kunnen zijn als er sprake was van normale concurrentie. Wat ook betekent dat als een van de cloudbedrijven zelf een nieuw platform opzet, of er eentje koopt (zoals Amazon Twitch kocht), ze in computerkosten een derde tot de helft goedkoper uit zijn dan concurrenten die computers bij hen moeten huren. Dat levert online een concurrentievoordeel op dat bijna niet te overbruggen is.

    Desondanks presenteren computer-op-afstandaanbieders zich vooral als een noodzakelijke bouwsteen voor het ontstaan van start-ups en innovatie. Dat imago zetten ze ook in bij de lobby tegen nieuwe EU-wetten om de macht van big tech aan banden te leggen. De lobbywaakhond Corporate Europe Observatory legde vorig jaar in een rapport bloot dat big tech grof geld betaalt om invloed te krijgen op Europese wetgeving. Gezamenlijk geven de techbedrijven 97 miljoen euro uit aan lobbyen in Brussel, meer dan de farma-, petrochemische, financiële en chemische industrie.

    Agressieve ontmoediging

    Tjerk Timan doet bij TNO onder meer onderzoek naar cloudaanbieders en verkeert vaak in Brusselse beleidskringen. ‘Als je naar Brussel gaat, heb je het gebouw van de Europese Commissie en het Europese Parlement.

    Daaromheen heb je een soort ring van kantoren van lobbypartijen. Vroeger waren dat legal offices en nu zijn dat big techkantoren. Ze staan daar letterlijk om de parlementariërs op weg naar hun lunch te tackelen.’

    Naar buiten toe steunen de big techbedrijven de wetgeving rondom de Europese Digital Markets Act (DMA) en Digital Services Act (DSA) – beide erop gericht om monopolievorming en datamisbruik in tech tegen te gaan – maar aan de achterkant werken hun belangengroepen hard aan het verwateren van wetgeving. Ze pushen meer zelfregulering, met het argument dat te veel regulering innovatie remt en de belangen van consumenten en bedrijven schaadt.

    Opvallend buiten schot in zowel de DMA als de DSA blijven de fundamentele clouddiensten – misschien door actief lobbyen, misschien door onwetendheid van beleidsmakers.

     

    Diensten worden gemaakt om optimale samenwerking te garanderen, wat ontwikkelingstijd scheelt.

    Zo worden bedrijven bij het uitbouwen van hun applicaties steeds dieper een ecosysteem ingetrokken.

     

    Naarmate steeds meer bedrijven hun bedrijfsvoering naar de cloud bewegen, uit naam van innovatie, kostenbesparing of flexibiliteit, worden ook steeds meer bedrijven afhankelijk van de deze diensten. Dit wordt ook wel vendor lock-in genoemd. Je kent het wel, als je ooit een Apple-product hebt gekocht, dan is de kans klein dat je overstapt op iets anders omdat het overzetten te veel gedoe is. Dat geldt voor bedrijven ook. De diensten die bijvoorbeeld Microsoft Azure aanbiedt – laten we zeggen een bepaald soort database en een module om functies te bouwen – zijn gemaakt om optimaal samen te werken, wat ontwikkelingstijd scheelt. Zo worden bedrijven bij het uitbouwen van hun applicaties steeds dieper een ecosysteem ingetrokken.

    Maar ook agressievere ontmoediging van overstap wordt niet geschuwd. In de niet-onderhandelbare licentievoorwaarden is vaak opgenomen dat overstappen van computer- of opslagaanbieder leidt tot een prijsverhoging van 70 procent bij Microsoft (of 1000 procent bij Oracle). Europese cloudaanbieders als NextCloud en OVH hebben al klachten ingediend bij de EU Commission Competition Directorate om soortgelijk misbruik van macht door Microsoft aan te kaarten. Die klachten worden nog onderzocht.

    Controle

    Het probleem van de verregaande commercialisering van computers-op-afstand werd in 2011 al aangekaart door filosoof Slavoj Žižek. Hij schrijft dat voorstanders het aanbieden van computers in de cloud presenteren als een logische volgende stap in de ‘natuurlijke evolutie’ van het internet, maar dat er niets ‘natuurlijks’ aan is dat onze online ruimte in toenemende mate geprivatiseerd wordt. Hij vergelijkt het met de controle die China uitoefent over het internet. Als we daar kritiek op hebben, hoezo gaan we dan akkoord met een soortgelijk systeem dat in plaats van door de staat, gerund wordt door een handjevol bedrijven?

    In een rapport uit 2020 voor het wetenschappelijke jaarcongres voor staatsjuristen, beschrijven hoogleraren Lokke Moerel en Paul Timmers op welke manieren ‘het vermogen van nationale staten om zeggenschap te hebben over de digitale infrastructuur op hun grondgebied en de data van hun burgers’ onder druk staat. Ze schrijven dat ‘de data van nagenoeg alle Europese burgers en bedrijven zich inmiddels in de cloud van niet-Europese bedrijven bevinden en daarmee niet beschikbaar zijn voor Europese innovatie.’

    Maar ze gaan ook specifiek in op de risico’s van zogenaamde hyperscalers – de giga-cloudaanbieders waarover dit stuk gaat. ‘De Amerikaanse en Chinese hyperscalers hebben wereldwijd 75 procent marktaandeel (waarvan 65 procent voor Amazon, Google, Microsoft en IBM); en in de EU komen Europese leveranciers nauwelijks in het plaatje voor. De dominantie in marktposities leidt tot een disbalans tussen leverancier en klant, met monopolistisch gedrag in contracten, prijs, dienstverlening, en afhankelijkheden voor de toekomst.’

    In niet-juridische taal: door de beperkte concurrentie kunnen de aanbieders voorwaarden en prijzen bepalen zonder dat iemand daar iets over te zeggen heeft.

    Zonder overheidsingrijpen, verwacht het rapport, zullen de dominante posities van de grote spelers alleen nog maar toenemen. ‘Deze spelers breiden hun ecosysteem systematisch uit door nieuwe functionaliteiten in hun dienstverlening te integreren, zoals cybersecurity en tools voor data-analyse, waardoor de vendor lock-in alleen maar toeneemt.’

    De grote techbedrijven kunnen daarnaast door ‘bijna onuitputtelijke toegang tot kapitaal’ de beste mensen aannemen en alle mogelijke toekomstige concurrentie uitkopen. Apple, Facebook, Google, Amazon en Microsoft gaven bijvoorbeeld in 2017 ruim 31 miljard euro uit aan het kopen van start-ups.

    Cloudaanbieders verdienen hoe dan ook aan de nieuwe aanwas van start-ups. Een rapport van asset manager Bridgewater schatte dat pakweg 20 procent van de uitgaven van beginnende en groeiende start-ups opgaan aan clouddiensten, met nog eens 40 procent aan advertenties, een markt die door ongeveer dezelfde bedrijven wordt gedomineerd.

     

    Extreme marktconcentratie

    En vrijwel alle bedrijven die iets doen op internet zijn afhankelijk van de systemen van cloudaanbieders. Omdat ze applicaties bouwen, data en bestanden opslaan in de cloud voor analyse of online systemen kopen van andere bedrijven die weer gebruik maken van computers-op-afstand.

    Deze extreme marktconcentratie geeft de grote techbedrijven een macht die in de geschiedenis nog nooit is voorgekomen. Ze hebben letterlijk hun vingers aan de knoppen van cruciale infrastructuur waar heel veel bedrijven niet buiten kunnen. Als wetgeving de concurrentiepositie of winstgevendheid van de grote techbedrijven zou ondermijnen, kunnen ze die kosten doorberekenen aan het bedrijfsleven.

    Vorig jaar publiceerde de Bank for International Settlements – een bank voor centrale banken – een rapport met de omineuze titel Big tech interdependencies – a key policy blind spot. De auteurs schrijven dat de financiële sector en cloudaanbieders zo vervlochten zijn geraakt dat de cloudaanbieders nu in feite nu too big to fail zijn. Cyberaanvallen, maar ook een plotseling faillissement van een cloudaanbieder, zou kunnen leiden tot onaanvaardbare systeemrisico’s. De oplossing: het spreiden van digitale diensten over verschillende cloudaanbieders – waarvan er maar een handjevol zijn.

     

    ‘Een Chinese cloudaanbieder als Alibaba zou Google gewoon kunnen overkopen. Wat gebeurt er dan met de data?’

     

    Tegelijkertijd is er vanuit beleidsmakers te weinig oog voor de macht die de techreuzen hebben in online infrastructuur. ‘Vanuit reguleringsoogpunt wordt vooral gekeken naar de voorkant en te weinig naar de infrastructuur. In Europa zijn we een soort digitale kolonie van Amerikaanse techbedrijven. Ze testen dingen bij ons en als het werkt, gaat het de hele wereld over, zonder onze zeggenschap. Er worden nu stappen gezet, maar te laat. Er is ook te weinig inzicht in beleidskringen dat als je hier iets aan wilt doen, het serieus veel tijd en geld kost,’ zegt Tjerk Timan van TNO. ‘Politiek gezien hebben we hier gewoon de juiste antennes nog niet voor.’

    Terwijl de risico’s enorm zijn. ‘Een Chinese cloudaanbieder als Alibaba zou Google gewoon kunnen overkopen. Wat gebeurt er dan met de data?’ Of wat als Amazons algoritme bepaalt dat het winstgevender is om serverruimte vrij te maken voor online kerstinkopen en dan de beschikbaarheid voor de data van Nederlandse dijkbewaking afschaalt? Of als Europa en de VS om wat voor reden dan ook ruzie krijgen? In Rusland nemen zowel AWS als Azure geen nieuwe klanten meer aan. En cloudaanbieders zijn nog niet eens op het hoogtepunt van hun macht. Als je ervan uitgaat dat de overgrote meerderheid van het bedrijfsleven (een deel van) hun operaties online gaat uitvoeren, ligt er nog 60 procent marktaandeel voor het oprapen.

    Een rommeltje

    De Europese Unie, die zich wel degelijk bewust is van de afhankelijkheid van Amerikaanse cloudaanbieders, werkt ondertussen aan een alternatief onder de naam Gaia-X, een groot en vormloos project dat ervoor moet zorgen dat verschillende cloudaanbieders standaarden gaan gebruiken die met elkaar samenwerken.

    Het is nadrukkelijk geen concurrent voor de hyperscalers, maar een manier om het makkelijker te maken om over te stappen en verschillende diensten samen te gebruiken.

    Het project werd in 2019 aangekondigd, maar in een artikel op Politico van juli dit jaar uitten deelnemers hun zorgen over de invloed van lobbygroepen die het doelmatig vertragen. Vorig jaar werd het door deelnemers al ‘een rommeltje’ genoemd. Frank Karlitschek, oprichter van Europese cloudaanbieder NextCloud, zei toen dat er ‘te veel koks in de keuken staan’, deels omdat Amerikaanse en Chinese cloudaanbieders ook ‘meedenken’. In november dit jaar zullen werkgroepen van het project resultaten en doelen presenteren, maar uitstel van concrete afspraken is eerder regel dan uitzondering.

    Veelbelovender, maar op een vrijwel verwaarloosbare schaal, zijn initiatieven als het Vlaams Datanutsbedrijf, een project vanuit de Vlaamse overheid om een soort publieke cloud aan te bieden waar burgers hun persoonlijke data kunnen opslaan en beheren.

    Het is echter geen plek waar ontwikkelaars hun apps en diensten op kunnen bouwen. Bovendien wordt de lancering ervan stelselmatig uitgesteld, en zal het uiteindelijk een publiek-private samenwerking betreffen. De private kant is nog niet duidelijk, maar waarschijnlijk wordt het Google, Amazon of Microsoft.

    De nieuwe olie

    The cloud is just somebody else’s computer’ wordt vaak gezegd in ontwikkelaarskringen. Maar fundamenteler is dat alles wat op een computer gebeurt, ergens moet staan. Fysiek. Op een plek. De term ‘cloud’ leidt hier alleen maar van af. En zo lang de plekken waar computers staan in handen zijn van een klein aantal bedrijven zal de macht geconcentreerd blijven. De markt gaat hier niets aan doen, vanwege de boetes op overstappen. De overheid weet er te weinig van, en zou bovendien miljarden moeten investeren in fysieke datacentra om ook maar een schijn van concurrentie te tonen. En individuen hebben simpelweg geen keus – niemand gaat Netflix niet gebruiken omdat hun servers bij Amazon draaien.


    Het is allesbehalve een rooskleurig beeld.

    Data zijn de nieuwe olie, wordt wel gezegd, maar dat is eigenlijk niet waar. Data kunnen macht geven, maar alleen als ze ergens opgeslagen en geanalyseerd kunnen worden. En dat is precies het gat dat Amazon, Google, Microsoft en een beperkt aantal andere bedrijven opvullen. Het kan ze niets schelen wat voor data er op de computers staan die ze verhuren, als die computers maar draaien en bedrijven steeds meer computers huren. Zo lang beleidsmakers op comfortabele afstand blijven, of gehouden worden door zware lobby’s, is er ook geen reden dat dit op de korte termijn anders zal zijn. Vooral niet omdat consumenten voornamelijk de vruchten (en goedkope tandenborstels) plukken van de huidige situatie.

    Niet data, maar computers-op-afstand zijn de nieuwe olie.

    Vrij Nederland

      

     

    0 reacties :

    Een reactie posten