Van een onzer correspondenten.

In de delegatie die zondagavond met koning Willem-Alexander naar Suriname is gekomen, zijn geen vertegenwoordigers van olie- of gasbedrijven opgenomen. Dit past bij het beleid van de Europese Unie om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen af te bouwen. Europese overheden bieden geen faciliteiten of steun meer aan bedrijven in deze sector, waardoor Nederlandse olie- of gasbedrijven zelfstandig zaken zullen moeten doen met Suriname.

Tijdens het staatsbezoek zullen meerdere overeenkomsten worden ondertekend tussen de regeringsdelegaties van beide landen. Het gaat onder meer om een gemeenschappelijke overeenkomst en intentieverklaringen ter versterking van de samenwerking.

Naast het koninklijk paar reist een omvangrijke Nederlandse bedrijfsdelegatie mee. Ruim vijftien ondernemingen verkennen tijdens het bezoek samenwerkingsmogelijkheden in sectoren zoals waterbouw, infrastructuur, gezondheidstechnologie, logistiek, landbouw en innovatie. Deze delegatie, onder leiding van werkgeversorganisatie VNO-NCW, weerspiegelt de economische richtingen waarin Nederland de samenwerking met Suriname wil versterken.

De Ware Tijd over de woorden van de koning tijdens het staatsbanket:

‘Daarnaast wees hij op de rijkdommen van Suriname: de jonge bevolking, de uitzonderlijke natuur die meer CO₂ opslaat dan uitstoot, en de bodemschatten die – mits duurzaam benut – de toekomst van het land kunnen versterken. Nederland, zo stelde hij, staat klaar om expertise te delen, al past volgens hem ‘een zekere bescheidenheid’ in het licht van eigen ervaringen met fondsvorming.’

Suriname voert officieel een ambitieus klimaatbeleid, maar probeert dat te combineren met de snelle uitbouw van een offshore olie-industrie die cruciaal wordt gezien voor economische ontwikkeling en industrialisatie. Deze spanning uit zich in een nadruk op ‘carbon-negatief’ blijven via het bos, terwijl de export van olie wereldwijd grote extra uitstoot veroorzaakt.​

Suriname profileert zich zo internationaal als een van de weinige ‘carbon negative’ landen, omdat circa 93% van het grondgebied met tropisch bos is bedekt dat meer CO₂ opneemt dan het land zelf uitstoot. In zijn Nationally Determined Contributions (NDC’s) onder het Parijs-akkoord koppelt het land klimaatbeleid expliciet aan duurzame economische ontwikkeling en armoedebestrijding.​

De eerste grootschalige olieproductie wordt sinds midden jaren 2020 ingezet, met projecten die richting 2028 ongeveer 220.000 vaten per dag kunnen leveren.​

Belangrijke pijlers zijn het behoud van het hoge bosareaal, het verminderen van kwetsbaarheid voor zeespiegelstijging en overstromingen aan de lage kust, en het structureel integreren van klimaatdoelen in ontwikkelingsplanning en wetgeving. De regering erkent dat hiervoor substantiële internationale financiële en technische steun nodig is.​

Suriname heeft een National Climate Change Policy, Strategy and Action Plan (NCCPSAP), twee NDC’s en een National Adaptation Plan (NAP 2019–2029) die samen het beleidskader vormen. De NAP en het recente Environmental Policy Plan 2024–2028 leggen de nadruk op klimaatresilience, versterking van milieuwetgeving en institutionele capaciteit, en bewustwording bij bevolking en bedrijven.​

In de energiesector streeft Suriname ernaar het aandeel hernieuwbare elektriciteit boven 35% te houden tot ten minste 2030, onder meer via waterkracht, zonne-energie en biomassa. Er zijn ook maatregelen voorzien rond klimaatbestendige infrastructuur (dijken, drainage), duurzamer landgebruik en het beperken van emissies uit transport en landbouw.​

Maar sinds 2020 zijn voor de kust meerdere grote offshore olie- en gasvelden gevonden, waardoor Suriname samen met Guyana als nieuwe ultra-deepwater oliefrontier geldt. De eerste grootschalige olieproductie wordt sinds midden jaren 2020 ingezet, met projecten die richting 2028 ongeveer 220.000 vaten per dag kunnen leveren.​

Suriname kan enorm profiteren van de offshore olievondsten door significante inkomstenstromen die de economie kunnen transformeren. Bedrijven als TotalEnergies en APA Corporation investeren miljarden in blok 58, met verwachte opbrengsten van 16 tot 26 miljard dollar afhankelijk van de olieprijs, wat de staatskas versterkt en de economische crisis kan beëindigen. Deze fondsen bieden kansen voor investeringen in infrastructuur, onderwijs en diversificatie van sectoren zoals landbouw en toerisme, waardoor Suriname een welvarender land kan worden.​

Het vlaggenschipproject GranMorgu, geleid door TotalEnergies en partners, wordt gepresenteerd als een relatief ‘lage-emissie’- ontwikkeling: volledig elektrische FPSO (Floating Production Storage and Offloading), nagenoeg geen routinematige affakkeling en bijna volledige reinjectie van het meegekomen aardgas. De regering benadrukt dat de binnenlandse emissies van deze infrastructuur door de bosopname kunnen worden gecompenseerd, zodat de nationale koolstofbalans formeel negatief blijft.​

Hoewel de territoriale emissies beperkt blijven, veroorzaken de zogeheten Scope‑3‑emissies – de CO₂-uitstoot bij verbranding van geëxporteerde olie in andere landen – verreweg het grootste klimaat-effect, de alarmistische wetenschap volgend. Voor het GranMorgu-veld wordt geschat dat bij volledige verbranding jaarlijks ruim 30 miljoen ton CO₂ vrijkomt, een veelvoud van wat Surinames bossen netto kunnen opnemen.​

Daarnaast waarschuwen critici dat uitbreiding van de fossiele sector politieke en economische afhankelijkheid van olie-inkomsten kan creëren, terwijl de laaggelegen kuststrook zelf sterk bedreigd wordt door zeespiegelstijging en overstromingen. Er is ook bezorgdheid dat infrastructurele ontwikkelingen, mijnbouw en eventuele toekomstige landbouwexpansie druk op het bos en daarmee op de carbon‑negative status zullen zetten.​

Surinaamse beleidsmakers stellen dat olie-inkomsten noodzakelijk zijn om te investeren in een low‑carbon economie, hernieuwbare energie en sociale ontwikkeling die anders door rijke landen onvoldoende wordt gefinancierd. Daarbij wordt geargumenteerd dat olie uit Suriname, met relatief lage productiekosten en lagere operationele emissies, meer vervuilende bronnen zoals teerzanden of lekkagegevoelige velden elders kan verdringen.​

In beleidstermen probeert Suriname dus een ‘brug’-strategie: op korte en middellange termijn olie benutten om economische en institutionele voorwaarden te scheppen voor een structurele transitie, terwijl bosbehoud en klimaatadaptatie formeel prioriteit houden. Hoe geloofwaardig dit evenwicht is, hangt uiteindelijk af van de mate waarin olie-inkomsten daadwerkelijk worden omgezet in versnelling van hernieuwbare energie, versterking van milieuwetgeving en bescherming van het bos, in plaats van langdurige fossiele lock‑in.​

***

Bronnen: De Ware Tijd, en perplexity.ai hier.

***