Experimenteerruimte voor innovatie in de veehouderij

Datum:
  • zondag 15 maart 2020
  • in
  • Categorie: ,
  • Experimenteerruimte voor innovatie in de veehouderij

    In een aantal provincies komt er experimenteerruimte voor innovatie in de veehouderij.
    15-3-2020
    Het moet mogelijk worden om innovatieve systemen en technieken toe te passen op basis van meetsensoren of een proefstalbeschikking die door het bevoegd gezag wordt vastgesteld. Dit blijkt uit de voorgestelde 21e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

    Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet

    In het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) zijn onder andere projecten opgenomen om te ‘experimenteren’. In die projecten mag – bij wijze van experiment – worden afgeweken van bestaande wet- en regelgeving. Voorbeelden van zo’n projecten zijn bijvoorbeeld bestemmingsplannen waarin vooruitlopend op de Omgevingswet regels mogen worden gesteld die verder gaan dan de reguliere wettelijke ruimte hiervoor (lees hierover hier meer).
    Aan het BuChw worden regelmatig nieuwe projecten toegevoegd. Vorige maand is er een weer een voorstel gedaan om een aantal projecten aan het BuChw toe te voegen. Dit wordt ook wel de 21e tranche van het BuChw genoemd. Een van de voorgestelde projecten ziet op mogelijkheden voor het bevoegd gezag om in te grijpen in overbelaste situaties in de veehouderij. Een ander voorgesteld project ziet juist op experimenteerruimte voor innovatie in de landbouw. Deze experimenteerruimte zal – na inwerkingtreding van de 21e tranche – alleen gelden in de provincies Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Overijssel.

    Experiment ammoniakemissie

    Het wordt mogelijk om voor innovatieve systemen en technieken af te wijken van de ammoniakemissiefactoren in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Die mogelijkheden gelden voor huisvestingssystemen en additionele technieken die niet in bijlage 1 bij de Rav zijn opgenomen. Er zijn twee mogelijkheden om af te wijken, namelijk:
    • meetsensoren die de feitelijke emissie meten;
    • een bijzondere emissiefactor (proefstalbeschikking) die wordt vastgesteld door het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
    In de omgevingsvergunning mag voor de toets aan de Rav, het Besluit emissiearme huisvesting en de regels ten aanzien van zeer kwetsbare gebieden (Wet ammoniak en veehouderij of het Activiteitenbesluit) in plaats van emissiefactoren gebruik worden gemaakt van de meetsensoren of de bijzondere emissiefactor.
    Meetsensoren
    Bij het toepassen van meetsensoren moet de feitelijke emissie worden gemeten. Die metingen moeten aantonen dat wordt voldaan aan het Besluit emissiearme huisvesting en de Wet ammoniak en veehouderij. In de omgevingsvergunning moeten bovendien twee aanvullende voorschriften worden opgenomen, namelijk:
    • het emissieplafond en de manier waarop wordt aangetoond dat hieraan wordt voldaan (de meetmethode);
    • dat de emissies worden gemeten overeenkomstig het Protocol voor meting met sensoren van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij of een gelijkwaardige methode (dit meetprotocol zou begin 2020 beschikbaar komen).
    Het emissieplafond mag niet hoger zijn dan het aantal dieren maal de maximale emissiewaarde in het Besluit emissiearme huisvesting.

    Bijzondere emissiefactor
    In een omgevingsvergunning waarin een bijzondere emissiefactor wordt gebruikt (een proefstalbeschikking), moet worden opgenomen dat de emissies binnen twee jaar vanaf het in gebruik nemen van het huisvestingssysteem moeten worden gemeten. Dit is alleen anders als is aangetoond dat al voldoende metingen op andere locaties worden uitgevoerd. De metingen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij of een gelijkwaardige methode.

    Vergunning wijzigen of intrekken
    Als blijkt dat het huisvestingssysteem niet voldoende ammoniakemissie reduceert, dan heeft het bevoegd gezag verschillende mogelijkheden.
    Het bevoegd gezag kan de vergunningvoorschriften wijzigen indien:
    • uit metingen blijkt dat de ammoniakemissie per dierplaats per jaar hoger is dan de vastgestelde bijzondere emissiefactor of het emissiereductiepercentage;
    • aanvullende maatregelen nodig zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem, of
    • aanvullende eisen nodig zijn voor het meten met sensoren.
    Als de vergunningvoorschriften worden gewijzigd, kan het gaan om voorschriften voor extra monitoring, metingen, onderhoud of management of het voorschrijven van een gewijzigde of andere techniek.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel 
    of gedeeltelijk intrekken indien:
    • uit metingen blijkt dat de ammoniakemissie hoger is dan de vastgestelde bijzondere emissiefactor of het emissiereductiepercentage;
    • niet binnen twee jaar nadat het huisvestingssysteem is opgericht, metingen zijn uitgevoerd.

    Fijnstof

    Ook voor fijnstof komt er experimenteerruimte voor innovatieve huisvestingssystemen en technieken. Naast de minister zal namelijk ook het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning een bijzondere emissiefactor voor fijnstof mogen vaststellen (proefstalbeschikking). Dit betekent dat het bevoegd gezag goedkeuring mag verlenen aan het gebruik van een andere emissiefactor of een ander emissiereductiepercentage dan vastgesteld.
    In de omgevingsvergunning moet worden opgenomen dat de emissies binnen twee jaar vanaf het in gebruik nemen van het huisvestingssysteem of de techniek moeten worden gemeten, tenzij is aangetoond dat al voldoende relevante metingen op andere locaties worden uitgevoerd. De metingen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Protocol voor meting van fijnstofemissies uit huisvestingssystemen in de veehouderij of een gelijkwaardige methode.
    Als blijkt dat het huisvestingssysteem niet voldoende fijnstof reduceert, dan heeft het bevoegd gezag verschillende mogelijkheden. Deze mogelijkheden zijn hetzelfde als die voor ammoniakemissie, zoals hiervoor vermeld (wijzigen van de vergunningvoorschriften of geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning).

    Niet vergunningplichtige veehouderijen

    De experimenteerruimte voor innovatieve systemen en technieken zoals hiervoor toegelicht, geldt ook voor niet vergunningplichtige veehouderijen. Dit wordt mogelijk gemaakt door voor deze bedrijven een ‘omgevingsvergunning innovatie’ te verlenen. Dit wordt een nieuwe categorie voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en sub i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In die gevallen kan de omgevingsvergunning overigens worden geweigerd vanwege de aard of locatie van de activiteit.
    Franca Damen, advocaat Damen Legal

    0 reacties :

    Een reactie posten