Heeft Nederland wel zoveel datacenters nodig?
Driekwart van de Nederlandse datacenters bedient buitenland
Door Stephan Vegelien 28-06-2021
Uit onderzoek dat is uitgevoerd in
opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat blijkt dat
driekwart van de datacenters in Nederland niet de Nederlandse markt bedient en
het weinig effect zou hebben als het kabinet stopt met het ondersteunen van de
datacentergroei. Nieuwe datacenters kunnen beter in het buitenland staan,
denken de opstellers, dit tot grote ontsteltenis van de partijen die in de
sector actief zijn. "Ik ben verbijsterd door het rapport", zegt
Michiel Steltman van de stichting Digitale Infrastructuur Nederland. "Dit
rapport leunt op sturende vragen zonder uit te zoeken wat datacenters brengen.
Ik viel van mijn stoel bij het lezen."
Het schept ook een interessant
precedent; is een sector die voornamelijk exporteert, per definitie het
accommoderen niet waard? "Eén landingsbaan op Schiphol is dan toch ook
voldoende; de rest is voor doorvoer. En waarom verhandelen we zoveel bloemen,
dat doen we ook voor het buitenland", zegt Stijn Grove van de Dutch
Datacenter Association. "De vraag die EZK wil beantwoorden met dit
onderzoek, slaat nergens op." Wat staat er precies in het kritische
rapport en waarom is de sector zo boos?
Het onderzoek, uitgevoerd door Buck Consultants International (BCI), verkent de relatie tussen de accommoderende rol van de overheid in de datacentervraag enerzijds en de digitaliseringskansen voor Nederland anderzijds. Het ministerie wil daarbij specifiek drie dingen weten. Allereerst: komt de digitaliseringsopgave van het Nederlandse bedrijfsleven en van Nederlandse onderzoeksinstellingen, universiteiten en ziekenhuizen in gevaar als de groeiende marktvraag van de datacentersector in Nederland niet wordt geaccommodeerd? Is het erg als er in Nederland geen datacenters bijkomen en ze in andere landen komen te staan, dus als de overheid zegt: leuk die datacenters, maar not in my backyard?
Daarnaast wil het ministerie weten welk deel van de Nederlandse datacentercapaciteit wordt gebruikt door in Nederland gevestigde bedrijven en organisaties. Tot slot is een nog interessantere vraag of de doelstellingen uit de Nederlandse digitaliseringsstrategie kunnen worden gerealiseerd als de marktvraag naar datacenters in Nederland niet wordt geaccommodeerd tussen nu en 2030. Het rapport werd vorige week op de website van de Rijksoverheid gepubliceerd, zonder bijgaande Kamerbrief.
Bronnen en kerncijfers
Om een antwoord op die vragen te vinden, heeft het consultancybedrijf gekeken naar beschikbare cijfers van eerdere onderzoeken over de datacentermarkt, om zo een schatting te maken van de verhouding tussen vraag en aanbod van datacenters. Daarnaast heeft het gesproken met een aantal marktpartijen, met mensen van de AMS-ix, de Dutch Datacenter Assocation, datacenterpartijen Equinix, Global Switch, KPN en Microsoft, en het NFIA, het agentschap voor buitenlandse investeringen. Vervolgens is die verhouding geduid om te zien of accommodatie van de datacentermarkt vanuit de overheid nodig is.
BCI onderscheidt in het onderzoek twee soorten datacenters: colocatiedatacenters, ook wel bekend als multi-tenants, waar verschillende bedrijven hun ict-infrastructuur en data onderbrengen, en hyperscale-datacenters of single-tenants. Dit zijn de omvangrijke datacenters in handen van grote techbedrijven zoals Amazon, Microsoft en Google, die vanuit daar hun diensten aanbieden.
Nederland heeft relatief veel
colocatiedatacenters en twee hyperscales van Google en Microsoft.
Colocatiedatacenters zijn sterk afhankelijk van de hyperconnectiviteit van een
gebied. Daarom zijn veel van deze datacenters gevestigd rond Amsterdam, in de
buurt van de AMS-ix, NL-ix en belangrijke glasvezelverbindingen. Hierdoor
kunnen ze snel verkeer met minimale latency garanderen. Bovendien werkt in deze
regio veel gespecialiseerd personeel dat service levert aan datacenters.
Hyperscales leggen grotendeels hun
eigen verbindingen aan. Daarom kunnen Google en Microsoft in Groningen en
Middenmeer zitten. Dublin is de Europese marktleider op het gebied van
hyperscales. De conclusies die BCI trekt over de vraag en het aanbod op de
datacentermarkt in Nederland, gaan volledig over de colocatiedatacenters en
zijn gebaseerd op een schatting.
BCI stelt dat het zich focust op de
colocatiemarkt omdat het moeilijk blijkt om verschillende cijfers naast elkaar
te leggen en zo een eensluidend beeld te krijgen over de sector. Daarnaast zijn
er volgens het bedrijf weinig gegevens over de Europese hyperscales, hoewel
veel datacenterpartijen inmiddels een vrij inzichtelijk beeld geven van hun
verbruik. Zo heeft de Dutch Datacenter Assocation de belangrijkste statistieken
voor Nederland op zijn website staan en publiceert Google jaarlijks de power
usage effectiveness-index van alle datacenters die het wereldwijd heeft.
Vraag en aanbod
BCI keek naar het aanbod van
colocatiedatacentercapaciteit in Europa en naar de vraag per land. West-Europa
is dominant in de Europese datacentermarkt op het gebied van colocaties,
schrijft BCI in het rapport. 68 procent van de totale capaciteit is gevestigd
in West-Europa. BCI citeert hierbij het Duitse Borderstep Institute.
Scandinavië is goed voor 15 procent van de datacentercapaciteit, maar dit
groeit in de komende tijd naar 22 procent. Dat gaat grotendeels ten koste van
het Europese marktaandeel van Zuid- en Oost-Europa; het aandeel van deze regio's
krimpt respectievelijk van 11 naar 7 procent en van 6 naar 4 procent. Feitelijk
groeit Scandinavië nog meer, omdat er veel hyperscales zijn gevestigd die niet
in dit onderzoek zijn meegenomen.
Binnen West-Europa is Nederland,
met Amsterdam als datahub, de op twee na grootste huisvester van
colocatiedatacentervermogen, na het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Het
Verenigd Koninkrijk is Europa's grootste colocatiemarkt, met een capaciteit van
559MW, gevolgd door Duitsland met 360MW en Nederland met 350MW. Frankrijk met
222MW en Ierland met 136MW volgen op afstand. Strikt genomen is Ierland verreweg de grootste
datacentermarkt. Als hyperscales worden meegeteld, huisvest het een
capaciteit van 900MW, al zouden andere Europese landen ook wat meer capaciteit
hebben als hypersscales worden meegerekend.
Het aanbod is dus fors, meldt het
rapport, maar hoe zit het met de binnenlandse vraag? Omdat andere cijfers om
die vraag goed in beeld te brengen ontbreken, wordt in het rapport gerekend met
het aantal internetgebruikers en de datavraag van bedrijven en organisaties. In
Nederland is 85 procent van de bevolking dagelijks online, concludeert het
rapport op basis van cijfers uit andere onderzoeken. Dat is relatief veel in
vergelijking met andere Europese landen.
Daarnaast staat Nederland op plek
vijf als het om het percentage bedrijven gaat dat gebruikmaakt van
clouddiensten. In 2018 ging het om 48 procent. Het is logisch om aan te nemen
dat dit aandeel inmiddels is gegroeid. Ook telt Nederland relatief veel
bedrijven die zich intensief bezighouden met dataverwerking en dus grote
behoefte hebben aan datacenters. Nederland is zelfs nummer één in Europa op dit
gebied, voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Luxemburg.
Tot slot kijkt het rapport naar de
bijdrage van de data-economie aan het Bruto Nationaal Product en het aantal
dataprofessionals in Nederland. De sector draagt in Nederland 27 miljard euro
bij aan het BNP en daarmee staan we op plaats zes in Europa, na Duitsland, het
VK, Frankrijk, Italië en Spanje. Dat zijn uiteraard wel allemaal grotere
landen. De bijdrage van de data-economie aan het BNP is in Nederland 3,7
procent. Daarmee staat Nederland op plek drie, na Estland en het Verenigd
Koninkrijk. Bovendien werken in Nederland relatief veel dataprofessionals als
je het afzet tegen de totale werkgelegenheid, stelt het rapport. 4,1 procent
van de Nederlanders werkt als data-professional; een vergelijkbaar percentage
met dat van Denemarken, Frankrijk en Finland. Luxemburg en het Verenigd
Koninkrijk zijn uitschieters, met 9,1 procent en 5,4 procent.
De rekensom
Al deze informatie brengt BCI terug
tot een verhouding tussen vraag en aanbod van datacentercapaciteit van een
land. Daarvoor kijken de onderzoekers eerst naar absolute capaciteitsgetallen.
Vervolgens wordt een inschatting gemaakt van de nationale vraag naar
datacentercapaciteit zodat het tegen de bestaande capaciteit kan worden
afgezet. BCI concludeert hieruit dat Nederland nettoleverancier van
datacentercapaciteit aan andere Europese landen is en behoort tot de vijf
grootste datacenterlanden van Europa. Van het totale Nederlandse
datacentervermogen in Nederland is ongeveer 27 procent voldoende om de
Nederlandse vraag op te vangen. Dat betekent dat bijna driekwart van alle
capaciteit, nog los van de hyperscales, helemaal niet voor in Nederland
gevestigde bedrijven en organisaties wordt ingezet, maar voor buitenlandse.
In cijfers ziet dat er als volgt
uit, waarbij we ons baseren op gegevens uit de European Data Market Monitoring
Tool 2020. In vergelijking met andere Europese landen heeft
Nederland heel veel capaciteit ten opzichte van het aantal internetgebruikers.
Het heeft bijna evenveel capaciteit als Duitsland, terwijl Duitsland 71 miljoen
internetgebruikers heeft. Nederland is bovendien het enige Europese land dat
relatief veel capaciteit en weinig gebruikers heeft. Ook hierbij geldt dat deze
vergelijking niet meer opgaat als je de hyperscales erbij optelt, want dan
heeft Ierland verreweg de grootste capaciteit. Die cijfers neemt BCI echter
niet mee in het onderzoek.
Nederland |
Europa |
|
Opgesteld vermogen |
350MW |
2000MW |
Internetgebruikers |
16 miljoen |
338 miljoen |
Data-economie |
27 miljard euro |
380 miljard euro |
Aantal data-professionals |
308.000 |
6.765.000 |
Datasupplierbedrijven |
5950 |
243.000 |
Data-userbedrijven |
27.050 |
608.550 |
Om per land de nationale vraag te
berekenen, deelt BCI het aantal nationale gebruikers door het totaal aantal
Europese gebruikers. Daar komt een percentage uit. Dat percentage
vermenigvuldigt BCI met het totale Europese datacentervermogen om zo tot de nationale
datacentervraag te komen. Diezelfde rekensom laat BCI los op de vraagverdeling
van de andere vragers, de data-economie, het aantal dataprofessionals, de
data-supplierbedrijven en data-userbedrijven.
Voor het aandeel van Nederlandse
internetgebruikers komt de eerste berekening - 16 miljoen Nederlandse
gebruikers gedeeld door 338 miljoen Europese gebruikers - uit op 4,7 procent.
4,7 procent maal 2022MW totale capaciteit is 96MW aan vraag. Het gaat hierbij
puur om de consumenten trouwens, de zakelijke internetgebruiker telt niet mee
in deze berekening. Dat deelt BCI door 350MW beschikbare capaciteit, waarmee
het op een nationale vraag van 27 procent uitkomt. Om een beeld te krijgen van
de zakelijke markt, voert het ongeveer dezelfde berekening uit voor de andere
cijfers in de tabel: de grootte van de data-economie, het aantal
dataprofessionals en het aantal data-suppliers en data-userbedrijven. Neem je
het gemiddelde van die cijfers, dan kom je op een gemiddelde nationale vraag
van tussen de 25 en 35 procent volgens BCI. Van het totale Nederlandse
datacentervermogen is dus ongeveer een kwart voldoende voor het opvangen van de
Nederlandse vraag van consumenten, volgens BCI
Dat maakt van Nederland een
netto-exporteur. Europese landen met een percentage boven de 100 procent zijn
netto-importeur van datacentercapaciteit en hebben hun data dus buiten de
landsgrenzen staan. Zo is de nationale vraag in Spanje ongeveer 152,2 procent
groter dan het aanbod. Dat ligt vooral aan het feit dat er veel meer
internetgebruikers zijn dan er opgesteld vermogen is, en er relatief veel
data-professionals in Spanje werken.
Zijn al die datacenters wel nodig?
BCI komt dus tot de conclusie dat
Nederland veel meer datacentercapaciteit heeft dan nodig is voor de nationale
markt. Het bedrijf stelt daarom de vraag of het wel nodig is dat al deze
datacenters in Nederland staan. Wat gebeurt er daarnaast als er niet meer
datacenters bij komen? Heeft dat invloed op de Nederlandse
Digitaliseringsstrategie, het belangrijkste beleidsplan van de
overheid op het gebied van digitalisering? En hebben de Nederlandse
eindgebruikers, de bedrijven en organisaties die hun data in datacenters in
Nederland stallen, er last van als datacenters niet meer binnen onze
landsgrenzen zouden staan? Om die laatste vraag te beantwoorden, sprak BCI
behalve met de eerder genoemde partijen met KPN, SURF en TNO, en heeft het
literatuuronderzoek verricht.
Op basis van die gesprekken
concludeert BCI dat het amper effect zal hebben als de datacentercapaciteit in
Nederland niet wordt uitgebreid. Het heeft weinig impact op de kosten, behalve
voor bedrijven die eigen servers onderbrengen in datacenters. Afnemers van
internetdiensten, zoals cloudopslag in colocatiedatacenters of hyperscales,
merken er volgens BCI weinig van als datacenters verkassen naar een ander
Europees land.
Ook heeft het volgens BCI amper
invloed op de kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur als
datacenters worden verplaatst; volgens de onderzoekers is er al goede
infrastructuur en zolang daarin wordt geïnvesteerd, is de impact van de
datacentergroei daarop beperkt. Bovendien stelt BCI dat er voorlopig genoeg
datacentercapaciteit voor Nederlandse bedrijven en organisaties is als er niets
meer bij komt. Ook is de latency volgens het bedrijf beperkt als gebruikers
moeten kiezen voor een datacenter in Frankfurt, Parijs, Milaan of Warschau. Zo
zou de hoogste latency tussen de eindgebruiker en het datacenter 27,7
milliseconden zijn, terwijl pas bij een latency vanaf 50ms gaming en andere
toepassingen eronder lijden. Daarbij noemt BCI overigens niet de impact die
hele lage latency nu al kan hebben op de financiële markt en daarnaast rekent
het de hemelsbrede afstand tussen twee steden, terwijl kabels in werkelijkheid
niet zo recht liggen. Ook is het bijzonder dat de latency tussen Amsterdam en
Parijs lager is dan tussen Amsterdam en Frankfurt, terwijl de afstand groter
is.
Datacenterlocatie |
Gebruikerslocatie |
Afstand in km |
Latency in milliseconde |
Amsterdam |
Rotterdam |
44 |
3,6 |
Groningen |
166 |
5,6 |
|
Frankfurt |
368 |
13,9 |
|
Parijs |
415 |
10,5 |
|
Milaan |
872 |
20 |
|
Warschau |
1107 |
27,7 |
Op basis van dit alles concludeert
BCI dat de kennispositie van Nederland en de ontwikkeling daarvan niet in het
geding zijn als datacenters niet in Nederland, maar in een ander Europees land
staan. Het heeft amper invloed op de digitale infrastructuur en eindgebruikers,
en ook universiteiten en andere kennisinstellingen lijden er niet onder - zelfs
niet bij data-intensieve AI-toepassingen - mits er goede afspraken zijn over
toegang tot digitale infrastructuur en voldoende datacentercapaciteit. Voor dat
laatste zijn Europese samenwerkingsverbanden als Gaia-x in het leven geroepen,
stelt BCI. Kortom: zelfs als de overheid niet meer helpt bij het
doorontwikkelen van de Nederlandse datacentermarkt en aangeeft 'verhuis maar
naar het buitenland', zou dit geen sterke invloed hebben op de rest van onze
digitale infrastructuur en kennispositie.
TWEAKERS
0 reacties :
Een reactie posten