Het utopisch wensdenken om kernenergie in Europa op te schalen.

Door Gerard d’Olivat.

In het Europa van 2025 worden kerncentrales plots weer gepresenteerd als dé oplossing voor een wankelende energievoorziening, klimaatverplichtingen en strategische autonomie. Regeringsleiders van Frankrijk tot Polen kondigen grootse plannen aan: nieuwe EPR’s, SMR’s, of zelfs heropening van het atoomdebat in Duitsland.

Op papier lijkt het een rationeel antwoord op fossiele afhankelijkheid. Maar wie goed kijkt naar de cijfers, ziet een opschalingsillusie: een ambitie om de nucleaire capaciteit met 50% te vergroten op een fundament van eindige uraniumvoorraden en fragiele geopolitieke toeleveringslijnen. Daarmee groeit een nieuw onoplosbaar probleem: een energiesysteem dat zichzelf op termijn opnieuw klem zet — ditmaal met uranium als Achilleshiel.

1. De comeback van de atoomdroom

Wat tien jaar geleden nog werd weggezet als een reliek van de Koude Oorlog en een technologisch blok aan het been, geldt nu als vermeend panacee voor de energiecrisis. De rampen van van Tsjernobyl en Fukushima zijn in ons energiegeheugen naar de achtergrond geschoven als reactie op de energiecrisis ,die Europa in 2022 wakker schudde. Frankrijk kondigde zijn Plan Nucléaire aan: zes nieuwe EPR2-reactoren, met een optie op acht extra. Polen heeft zes grote reactoren in voorbereiding, grotendeels met Amerikaanse technologie. Groot-Brittannië presenteert Sizewell C — twee nieuwe EPR’s — en zet daarnaast in op Small Modular Reactors (SMR’s), hoewel die voorlopig vooral op de tekentafel bestaan. Zelfs in Duitsland, waar de laatste reactor in 2023 werd stilgelegd, duiken weer stemmen op die een heropening van het atoomdossier eisen.

Maar de atoomdroom is geen puur Europees verschijnsel. Van Japan (dat na Fukushima voorzichtig terugkeert naar kernenergie), via Indonesië (met plannen voor een eerste reactor), tot BangladeshEgypteSaudi-ArabiëKazachstan en Nigeria: kernenergie beleeft wereldwijd een wederopstanding. De reactoren duiken op als symbolen van moderniteit en energiezekerheid.

En de schaal van deze ambitie liegt er niet om. Als alle projecten die nu in aanbouw zijn én alle aangekondigde plannen doorgaan, groeit het mondiale kernenergievermogen van 390 gigawatt naar ruim 620 gigawatt. Dat betekent een opschaling met meer dan 60% — een vermogensgroei van zo’n 230 gigawatt. Op zich zal er trouwens zelfs daarmee weinig veranderen aan de energiemix die toch vooral uit olie en gas bestaat. Maar de illusie staat… de wereld wil zichzelf met atoomstroom een nieuw tijdperk in katapulteren, met de belofte van CO₂-vrije baseload-stroom, minder afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en nieuwe industriële glorie. Kernenergie wordt opnieuw gepresenteerd als de vlag op het schip van een vermeende energie-renaissance.

Maar zoals altijd bij utopisch wensdenken doemt er een eenvoudige, maar dwingende vraag op: hoe voed je zo’n reusachtige opschaling — en hoe lang kun je die droom volhouden?

2. De voorraad die er niet is

Achter de herrezen atoomdroom schuilt een ongemakkelijke waarheid: kernenergie mag dan CO₂-vrije stroom leveren, zonder uranium draait er geen centrale. Kortom: Je kunt reactoren bouwen tot je blauw ziet, maar zonder zekere brandstof is het hele bouwwerk een luchtkasteel. En zelfs die zogenoemde CO₂-vrije stroom is een halve waarheid: de uitstoot van uraniumwinning, transport, verrijking, constructie en onderhoud blijft buiten beeld in het opgepoetste narratief — maar ze zijn er wel degelijk, en ze nemen toe naarmate de ertsen armer worden en de afstanden groter.

En precies daar wringt het. De wereld beschikt momenteel over zo’n 6 miljoen ton economisch winbaar uranium, voldoende om het huidige !! jaarlijkse verbruik van circa 60.000 ton nog zo’n 80 jaar te dekken. Maar bij een opschaling van het kernenergievermogen met 60%, zoals nu op papier staat, stijgt dat jaarverbruik grofweg naar 90.000 ton. Gevolg: de rek uit de voorraad is er een stuk sneller uit — geen 80 jaar, maar amper 50 jaar aan brandstof, Dat gaat mis en niet zo zuinig ook.

Die 6 miljoen ton betreft de zogenaamde economisch winbare reserves: uranium dat bij de huidige marktprijzen en met bestaande technologie rendabel gewonnen kan worden. Er zijn nog hogere schattingen van onontgonnen bronnen — in moeilijk bereikbare of dure afzettingen — maar die vragen veel hogere prijzen of energie-investeringen die de energetische balans van kernenergie verslechteren. En dan zijn er de vaak opgevoerde mirakels: uranium uit zeewater, breederreactoren, thoriumcyclus. Ze staan al decennia op de menukaart van het wensdenken, maar de praktijk: ze zijn technisch onvolwassen, energetisch twijfelachtig of commercieel onhaalbaar op grote schaal.

Daar komt bij dat de wereldwijde uraniumvoorziening geopolitiek explosief is. De geopolitiek wereldorde is zeker na het aantreden van Trump en de dreiging van handels- en grondstoffen oorlogen voor Europa uiterst penible te noemen.

Een ‘continent’ dat niets meer te vertellen heeft en maar moet afwachten wat er in Washington Peking, Moskou en Ryad en zelfs Qatar wordt beslist. En als het over Uranium gaat kijkt werkelijk iedereen naar vooral Kazachstan en andere voormalig Sowjetrepublieken. Meloni, Macron allemaal vliegen ze op en neer om ‘uranium’ deals af te sluiten. En zelfs kleine contracten worden zeker in Frankrijk al als een ‘fundament’ gepresenteerd voor de energieonafhankelijkheid.

3. Hoezo energie autonomie ?

Meer dan 40% van de wereldproductie komt uit Kazachstan, een land dat stevig onder de schaduw van Moskou opereert en waar interne onrust en watertekorten essentieeel voor de winning van uranium erts nooit ver weg is. Andere grote leveranciers als Niger en Namibië zijn politiek instabiel of kwetsbaar met vooral Chinese invloed, terwijl Canada en Oezbekistan hun productie vooral in eigen strategische kaders willen houden. Europa zelf? Dat heeft nagenoeg geen eigen uraniumwinning meer. De paar resterende projecten in bijvoorbeeld Tsjechië en Roemenië zijn marginaal en volstrekt ontoereikend om zelfs een fractie van de ambitieuze atoomplannen te voeden. De EU, die met kernenergie haar energie-onafhankelijkheid wil versterken, doet in werkelijkheid precies het tegenovergestelde: ze vervangt gasafhankelijkheid door uraniumafhankelijkheid van verre, onbetrouwbare toeleveranciers.

Wie de leveringsketen van uranium analyseert, ziet een nieuwe afhankelijkheidsfuik ontstaan, waar strategische autonomie slechts een papieren droom is. Ze draaien op een fundament dat bij de eerste serieuze verstoring wankelt.

4. Wie krijgt als laatste de stukken van de uraniumtaart ?

Stel je een kinderverjaardagsfeestje voor. De taart — uranium in dit geval — staat op tafel. Maar de taart is kleiner dan gedacht, en de honger van de kinderen groter. De sterkste en brutaalste kinderen zitten vooraan: Kazachstan snijdt zichzelf een flinke punt af, geholpen door grote broer Rusland, die met een knipoog nog een extra stuk pakt. Canada grijpt vlot de volgende stukken — voor zichzelf, en voor zijn ‘beste’ vriend de VS, die niet eens aan tafel zat, maar wiens bordje alvast is klaargezet. China duwt intussen een paar kleinere feestgangers opzij om een forse hap te nemen, terwijl India in de rij staat te dringen.

En Europa? Europa staat achteraan, netjes met bordje in de hand, beleefd afwachtend of er nog een kruimel overblijft. Als de stukken zijn verdeeld, kijkt Europa beteuterd naar het lege taartplateau. Want bij schaarste geldt overal één regel: eigen land eerst. Niemand houdt een stukje apart voor de gast die zijn eigen taart vergat mee te nemen.

Zo ziet de uraniumrealiteit eruit. De Europese droom van strategische autonomie blijkt in zo’n scenario niet meer dan een lege schotel op een verjaardagsfeest waar anderen allang gegeten hebben.

5 Uranium is iets anders dan een houtblok

De Europese kernenergiedroom lijkt vaak te beginnen en te eindigen bij het idee van een reactor die CO₂-vrije stroom produceert. Alsof het om een houtblok gaat dat je in een kachel schuift om behaaglijke warmte te krijgen. Maar uranium is geen houtblok. De gele cake die uit een mijn wordt gewonnen, het zogenaamde yellowcake, is niets anders dan een tussenproduct. Om een kerncentrale aan de praat te krijgen, moet dit ruwe uranium een ingewikkelde, energie-intensieve en geopolitiek gevoelige keten doorlopen, met verrijking als cruciale schakel.

Ruim 90% van alle kerncentrales wereldwijd draait op licht verrijkt uranium, waarbij het splijtbare isotoop uranium-235 in de brandstofstaven een concentratie van 3% tot 5% bereikt — voldoende om de kernsplijting op gang te houden. Maar het natuurlijke uranium bevat slechts 0,7% van dat U-235. Dat betekent dat het uranium moet worden geconcentreerd en bewerkt, in een proces dat niet alleen enorme hoeveelheden energie opslokt, maar ook hoogwaardige technologie en specifieke installaties vereist die maar op enkele plekken in de wereld aanwezig zijn.

En wie beheersen die plekken? De oude grootmachten van de atoomindustrie: Rusland, dat via zijn staatsbedrijf Tenex zo’n 45% van de wereldverrijkingscapaciteit in handen heeft; China, dat zijn capaciteit snel uitbreidt; en de VS en Europa, die achterop zijn geraakt na decennia van ontmanteling en desinteresse. De Europese verrijkingsindustrie, met Urenco als vlaggenschip, heeft weliswaar nog een stevige positie, maar de grondstof (het natuurlijke uranium) moet eerst worden geïmporteerd.

Bij een mondiale opschaling van kernenergie zal de verrijkingscapaciteit een bottleneck worden. Want verrijken betekent kiezen: wie krijgt de schaarse capaciteit toegewezen als de vraag het aanbod overschrijdt? Eigen land eerst, ook hier. Rusland zal eerst zijn eigen reactoren en strategische partners bedienen. China zal hetzelfde doen. Europa, dat zijn kernenergie droomt als bron van onafhankelijkheid, ontdekt opnieuw dat het zijn brandstof én de verwerking daarvan uitbesteedt aan anderen.

6. De kostbare illusie: bouwkosten die de pan uit rijzen

Wie de atoomdroom verkoopt, heeft het steevast over betrouwbare, CO₂-arme stroom voor de lange termijn. Over de energieprijs heeft nooit iemand het. Tegelijkertijd worden de astronomische bouwkosten die met deze droom gepaard gaan steeds duidelijker — en de eindeloze vertragingen door een te complexe technologie en financiële debacles die daar standaard bij horen.

Flamanville

Neem EDF, het Franse paradepaardje van de nucleaire renaissance. De bouw van de EPR-reactor in Flamanville begon in 2007 met een geraamde kostprijs van 3,3 miljard euro. Inmiddels is de schatting opgelopen tot meer dan 13 miljard euro, met oplevering op z’n vroegst in 2025 — bijna twee decennia later. Ook de Britse EPR’s in Hinkley Point C, waar EDF samen met Chinese partners aan bouwt, zijn van eenzelfde laken een pak: gestart met beloften van redelijke kosten, nu ruim boven de 30 miljard euro en oplopend. Het Franse Plan Nucléaire dat nieuwe EPR2’s moet leveren? Een gigantisch financieel avontuur waarvan de financiering nog grotendeels onduidelijk is.

En Frankrijk staat daarin niet alleen. Rosatom, het Russische nucleaire exportvehikel, verkoopt kerncentrales aan landen als Egypte en Bangladesh met zachte leningen, politieke garanties en schijnbaar aantrekkelijke prijskaartjes. Maar ook daar schieten de kosten steevast omhoog naarmate de bouw vordert — en als het misgaat, betaalt het gastland in schulden en afhankelijkheid. Westinghouse, de Amerikaanse atoomtrots, ging in 2017 zelfs failliet na de catastrofale uitglijder van de AP1000-projecten in de VS, waar kosten, fouten en vertragingen uit de hand liepen. Vandaag probeert het bedrijf met kapitaal van investeerders en politieke steun uit de VS zijn reputatie te herstellen met onder andere blauwdrukken in Polen, maar de financiële littekens blijven.

Zo vormt zich een pijnlijk beeld: kernenergieprojecten zijn geen rationele investeringen meer, maar politieke prestigeobjecten met onzekere opbrengsten, torenhoge risico’s en een prijskaartje dat elke begroting onder druk zet. Een reactor bouwen is tegenwoordig minder een technisch vraagstuk dan een financiële halsbreker. En de rekening? Die ligt uiteindelijk altijd bij de burger.

8. Als klap op de vuurpijl: de meest recente berekeningen van de Franse Rekenkamer

De Franse Rekenkamer heeft in een kritisch rapport geconcludeerd dat het EPR-kernreactorproject financieel niet rendabel is. De bouw van de EPR-reactor in Flamanville, oorspronkelijk begroot op 3,3 miljard euro, kost nu naar schatting 20,4 miljard euro. EDF heeft geweigerd om zelf de verwachte rentabiliteit te berekenen, waarna de Rekenkamer dit zelf deed. Bij een levensduur van 60 jaar en een stroomprijs van 90 euro per MWh zou de rentabiliteit slechts 2% bedragen — lager dan de financieringskosten van EDF. Volgens de Rekenkamer betekent dit dat het project verliesgevend is.

Hinkley Point

Ook internationale EPR-projecten kennen forse vertragingen en kostenoverschrijdingen, zoals bij Hinkley Point in het Verenigd Koninkrijk, waar de kosten zijn opgelopen tot maximaal 34 miljard euro en de oplevering is uitgesteld tot 2029–2031. Het vertrek van partner CGN leidde tot een verlies van 11,5 miljard euro voor EDF in 2023. De Rekenkamer adviseert daarom om pas te investeren in het volgende project (Sizewell C) als het financiële risico bij Hinkley is verminderd.

Het Franse EPR2-programma, aangekondigd in 2022, ondervindt eveneens problemen. De kosten zijn inmiddels gestegen van 51,7 naar 67,4 miljard euro, met mogelijk overschrijding tot boven de 100 miljard euro. De ingebruikname van de eerste reactoren is uitgesteld tot tussen 2039 en 2044. EDF heeft het voorbereidingsbudget voor 2025 al verlaagd.

De Rekenkamer dringt aan op terughoudendheid vanwege ontwerptragingen, het ontbreken van een gedetailleerde begroting en een solide financieringsplan.

Uit het recente rapport van de Rekenkamer blijkt dat de nieuwe EPR-kerncentrale in Flamanville stroom produceert tegen 90 euro per megawattuur (MWh) — een bedrag dat structureel verliesgevend is voor EDF, dat verplicht is om een groot deel van zijn productie tegen 42 euro per MWh aan te bieden.

En dat is nog zonder transport, netbeheer, belastingen en opslag. De echte consumentenprijs komt veel hoger uit — soms boven de 200 euro/MWh. Wanneer we daarbij de bouwkosten, afbraakkosten en opslag en rentelasten meenemen en vertalen naar energie, zakt de EROI (Energy Return On Investment) dramatisch. Wat betekent: je stopt er meer energie in dan je eruit haalt.

Dat is niet alleen een technisch probleem, maar een politiek-economisch alarmsignaal. Als zelfs de kroonjuwelen van het Franse energiesysteem geen netto-energie meer leveren, dan zitten we in een structureel verliesmodel — ongeacht of de poort van Hormuz open of dicht is.

9. De vergeten pijler: betaalbare energie en stabiel industriebeleid

Terwijl regeringsleiders plannen ontvouwen vol atoomambitie en technocratisch optimisme, raakt één basisvoorwaarde steeds verder uit zicht: betaalbare energie als fundament van een stabiel industrie- en welvaartsbeleid. Geen samenleving kan floreren zonder zekere, voorspelbare en betaalbare toegang tot energie. De industriële revoluties van de afgelopen eeuwen waren niet gebouwd op dromen, maar op harde werkelijkheid: op steenkool, olie en gas die goedkoop en massaal beschikbaar waren. Die energie maakte welvaart mogelijk, hield steden draaiende, en schiep de basis voor sociale stabiliteit.

In plaats daarvan lijkt Europa nu een pad te kiezen waarbij energie een luxeartikel dreigt te worden. Megacentrales die miljarden verslinden nog vóór de eerste kilowattuur is geleverd. Prijsafspraken die burgers en bedrijven opzadelen met structureel hoge tarieven. Een energiesysteem dat leunt op geopolitiek instabile brandstofketens en complexe technologieën met jarenlange bouw- en opstarttijden.

Industrieën die veel energie verbruiken — van staal en chemie tot glas en kunstmest — trekken intussen weg of krimpen omdat ze hun concurrentiepositie verliezen. Kleine en middelgrote bedrijven zien hun marges verdampen door torenhoge energierekeningen. Huishoudens worden murw gebeukt door prijsstijgingen, met energiearmoede als groeiend fenomeen. Zo holt Europa niet alleen zijn eigen industrie uit, maar ook het sociale contract dat op voorspoed en zekerheid was gebaseerd.

Een energiebeleid dat geen zicht biedt op stabiele, betaalbare stroomproductie is een welvaartsbeleid dat op drijfzand rust. De utopie van kernenergie als reddingsboei dreigt zo het omgekeerde te bereiken: economische desintegratie in plaats van heropbouw.

Bouw toch gewoon gas- en steenkolencentrales …

Na al het wensdenken over atoomdromen, supermagneten, thoriumfabels en SMR-luchtkastelen, dringt zich een ironische maar harde conclusie op. Als Europa werkelijk stabiele, goedkope en zekere stroom zou willen, zonder zich in nieuwe afhankelijkheidsfuiken en financiële drama’s te storten, dan zou het rationeler zijn om gewoon efficiënte, moderne gascentrales en steenkolencentrales te bouwen. Die zijn technologisch beproefd, relatief goedkoop, snel inzetbaar en — als we eerlijk zijn — geopolitiek een stuk minder riskant dan het uraniumcircus.

De paradox is onontkoombaar: Europa investeert honderden miljarden in kernenergie met een marginale bijdrage aan de energiezekerheid, terwijl het voor een fractie van dat bedrag conventionele centrales kan bouwen die het licht voorlopig gewoon aanhouden. En ja, dat zou betekenen dat de CO₂-uitstoot wellicht !? (daar kan je nog interessante berekeningen oploslaten) hoger is — maar zelfs dat is een keuze die minder schadelijk kan blijken dan de ecologische, financiële en geopolitieke schade van een atoomwensdenken dat gedoemd is te ontsporen.

Het tegendraadse narratief is geen pleidooi vóór fossiel, maar een oproep om de realiteit onder ogen te zien: een energiebeleid zonder eigen brandstofbasis, zonder financieel fundament en zonder plan B is geen beleid. Het is een ideologische sprong in het duister — met de burger als crash test dummy.

***