Door Lennart Bengtsson.

Er is niets mis met het stellen van doelen. Het is echter belangrijk om er eerst voor te zorgen dat de doelstellingen redelijk zijn en vooral dat ze haalbaar zijn. Het formuleren van irrelevante doelen – of doelen die om wetenschappelijke, technische of economische redenen niet haalbaar zijn – komt niemand ten goede, zeker niet de burgers van het land of de wereldbevolking. Het helpt helemaal niet, hoe slim de slogans ook geformuleerd zijn.

Misschien wel het meest ongelukkige voorbeeld is de zogenaamde 1,5°C-doelstelling, die geen wetenschappelijke basis heeft maar slechts een politieke truc is. Ik zeg dit om de volgende redenen.

Er is geen direct of eenvoudig verband tussen de uitstoot van broeikasgassen en de temperatuur van de aarde. Dat heeft het IPCC in al zijn zes rapporten duidelijk laten zien. De belangrijkste reden is dat we de klimaatgevoeligheid (de relatie tussen kooldioxide-concentratie in de atmosfeer en de temperatuur) niet goed genoeg kennen. Een verdubbeling van de concentraties broeikasgassen zou de temperatuur op aarde kunnen verhogen met tussen de 2°C en 5°C bij klimaatevenwicht, wat betekent dat zelfs als we de emissies nauwkeurig kunnen bepalen, de resulterende temperatuurstijging niet beter kan worden bepaald dan met een factor van 2-3. Het enige zinvolle dat kan worden gedaan, is overeenstemming bereiken over een emissiedoelstelling, zoals het geval was met het Kyoto-akkoord.

De niet-westerse wereldbevolking lijdt aan een gebrek aan energie, en in veel delen van de wereld een groot tekort. Sinds het begin van de jaren zeventig is energie afkomstig van fossiele brandstoffen (ruim 80%) en biomassa (ongeveer 10%). Dit is nog steeds het geval. Deze energiebronnen produceren bij verbranding kooldioxide. Niemand heeft serieus nagedacht over hoe deze bronnen realistisch kunnen worden vervangen, en vooral niet hoe lang het zal duren om dit te doen, als het al mogelijk is. Zweden is wat dit betreft een positieve uitzondering, dankzij de verstandige inspanningen van eerdere generaties ingenieurs en politici en niet de inspanningen van vandaag.

Er zijn geen betrouwbare resultaten die aantonen dat de wereld een opwarming van 1,5°C niet aankan (slechts enkele tienden van een graad meer dan wat er al heeft plaats gevonden). Mensen die in de steden van vandaag wonen, hebben het al 2-3°C warmer dan 50 jaar geleden, maar de meeste mensen wonen het liefst in steden. Europa is nu gemiddeld iets meer dan 2°C warmer dan 60 jaar geleden. De voordelen wegen namelijk zwaarder dan de nadelen, anders zou er niemand wonen. Verder heeft adaptatie – het doorvoeren van technische maatregelen zoals functionerende verwarmings- en koelinstallaties voor woningen en werkplekken – goed gewerkt. De problemen die vandaag de dag bestaan, zijn voornamelijk te wijten aan gebrek aan capaciteit, corruptie en politieke incompetentie.

Het meest verstandige om vandaag te doen, is die delen van de wereld te bestuderen die zich hebben weten aan te passen aan barre klimaten. Dergelijke gebieden bestaan en hebben altijd bestaan. De mensen in Noord-Europa hebben zich bewonderenswaardig goed aangepast aan een bar en veeleisend winterklimaat. Dat is elders ook gelukt, bijvoorbeeld in veeleisende klimaten zoals equatoriaal Singapore, of Israël, Dubai, Koeweit en Saoedi-Arabië, in de woestijnen van het Midden-Oosten.

Op de lange termijn is het echter noodzakelijk om alternatieve energiesystemen te vinden die de uitstoot van broeikasgassen verminderen. De meest effectieve manier om dit te doen, is door de huidige fossiele energiebronnen te vervangen door iets dat meer kosteneffectief is. Daar is echter tijd voor nodig, zoals met name China al heeft begrepen; we kunnen alleen maar wensen dat Europa hetzelfde realisme aan de dag legt.

Oplossingen komen niet zo maar op bestelling. Luisteren naar de bravoure van ‘ambitieuze’ politici, of de ad-hocideeën van schreeuwende tieners (er is vandaag een tekort aan geen van beide), riskeert meer problemen dan oplossingen te creëren.

***

Professor Lennart Bengtsson was hoofd onderzoek bij het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn (1975-1981 en de directeur ervan (1982-1990). In 1991-2000 was hij directeur van het Max Planck Instituut voor Meteorologie in Hamburg. In 2000-2015 was hij professor aan de Universiteit van Reading en van 2008-2013 directeur van het International Space Science Institute in Bern, Zwitserland. Hij is erelid van de American Meteorological Society, de Royal Meteorological Society en de European Geophysical Union. Dit is een enigszins bewerkte versie van een blogbericht dat oorspronkelijk verscheen op het blog Det Goda Samhället (De goede samenleving).

***

Bron hier.

***