Kabinet wil belastingdruk voor werkenden en zelfstandigen nog verder verhogen

Datum:
  • maandag 29 augustus 2022
  • in
  • Categorie: , , , ,
  • Creatief gebruik van resultaten CPB-studie

    In Nederland dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten. In Nederland betalen vrijwel alle werkenden, zelfstandigen, kapitaalverschaffers en gepensioneerden zich blauw aan belastingen. Deze twee ogenschijnlijk tegenstrijdige uitspraken blijken wel degelijk verzoenbaar. Ze vormen de kapstok voor dit stuk over wie de Nederlandse staat financieren en de bochten waarin het kabinet zich wringt om de al torenhoge belastingdruk voor deze groepen nog verder te verhogen, schrijft Wouter Roorda.

    Eerder dit jaar opende het NOS Achtuurjournaal juichend met het nieuws dat in Nederland de sterkste schouders niet de zwaarste lasten dragen. Een CPB-studie liet volgens de NOS zien dat de één procent rijkste Nederlanders (circa 80.000 huishoudens) een veel lagere belastingdruk kenden dan de inkomens daaronder. Decennialang gedebiteerde vooroordelen over rijken, die zich aan belastingbetaling onttrekken, werden eindelijk bevestigd en voor het gemak werd de hele bovenste helft van de inkomensverdeling gelijkgesteld aan deze 80.000 huishoudens.

     

    Olie op het vuur

    Er zijn weinig onderwerpen die in Nederland meer emotie losmaken dan de verschillen tussen ‘arm’ en ‘rijk’. Impliciet ligt in deze discussie besloten dat rijke mensen zich verrijken over de rug van armere en bepaalde privileges genieten. De uitkomst van het CPB, dat de hoogste inkomens minder belasting zouden betalen dan lagere inkomens, was dan ook koren op de molen van degenen die dit roepen. Of liever gezegd: olie op het vuur. Want waar je voor het stigmatiseren van hele bevolkingsgroepen meestal vrij snel eindigt op de publieke brandstapel, kan ongenuanceerd schelden op mensen met een hoog inkomen en enig vermogen juist rekenen op instemming en applaus.

    Inderdaad liet de CPB-studie zien dat de belastingdruk voor de bovenste één procent van de inkomensverdeling, als percentage van het inkomen, lager ligt dan gemiddeld. Het nieuws ging niet over de tachtig procent daaronder, die gemiddeld bijna de helft van het inkomen kwijt is aan de overheid. Ook de onzekerheden en foutmarges van de rekenexercitie kwamen niet aan de orde, noch dat deze alleen betrekking had op 2016. De uitkomsten werden, gelijk een stikstofmodel, onmiddellijk tot absolute waarheid verheven.

     

    Profijt van overheidsuitgaven

    Nadat wetenschappers in diverse landen, in navolging van Thomas Piketty, hen waren voorgegaan, hebben ook medewerkers van het CPB zich gezet aan het berekenen van wie in Nederland in welke mate aan belastingen bijdraagt en wie er van de overheidsuitgaven profiteert. Het resulteerde in twee lezenswaardige publicaties, waarvan de Engelstalige het meest informatief is. De kortere Nederlandstalige versie is duidelijk te veel onderhanden genomen door overheidsvoorlichters, waardoor nuances verloren zijn gegaan en conclusies te stellig geformuleerd.

    Alvorens de herverdelende gevolgen van belastingheffing en overheidsuitgaven te berekenen, rekent het CPB het nationale inkomen eerst toe aan de huishoudens die dit inkomen verdienen. Dit zijn werknemers, zelfstandigen, kapitaalverschaffers en AOW/gepensioneerden. Mensen met een uitkering horen hier niet bij, aangezien een uitkering een herverdelende overheidsuitgave is, die wordt gefinancierd via sociale premies. Dat geldt ook voor de AOW. Op deze regel is echter een uitzondering gemaakt, omdat het CPB de herverdeling via het pensioenstelsel wil meten. Dat is echter ook problematisch. Doordat je de AOW al toerekent aan het inkomen, zoals dat tot stand komt voor belastingheffing en inkomensoverdrachten, blijft de herverdeling die via deze regeling plaatsvindt buiten beeld.

     

    Database

    Voor het berekenen van wie in welke mate bijdraagt aan en profiteert van de overheid heeft het CPB een database geconstrueerd die de gegevens bevat van wat elk Nederlands huishouden in 2016 daadwerkelijk betaalde aan loon- en inkomensbelasting (LB/IB), sociale premies, erfbelasting en pensioenbijdragen. Van de door elk huishouden betaalde BTW en accijnzen is een schatting gemaakt op basis van enquêtes naar bestedingspatronen van verschillende inkomensgroepen. Verder is gekeken naar wat deze huishoudens daadwerkelijk ontvangen van diezelfde overheid aan uitkeringen, toeslagen, zorg, onderwijs etc. Wat bedrijven ontvangen van de overheid en betalen aan belasting is volledig toegerekend aan de eigenaren en ook is rekening gehouden met betalingen vanuit en naar het buitenland.

    Veel overheidsuitgaven zijn niet direct (volledig) aan individuele huishoudens toerekenbaar. Daarom is bijvoorbeeld bij politie en defensie verondersteld, dat iedereen in gelijke mate profiteert. Bij elke veronderstelling zijn overigens varianten berekend. Voor de uitkomsten blijkt het niet heel veel uit te maken. Daarom blijven de varianten hier verder buiten beschouwing.

     

    Stabiele inkomensverdeling

    Opnieuw blijkt, zoals ook het CPB bevestigt, dat, hoe je ook rekent, de inkomensverdeling in Nederland al decennialang (!) min of meer stabiel is en de ongelijkheid in internationaal perspectief laag. De veel gehoorde kreet dat de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armer klopt dan ook niet.

    Uit de studie blijkt verder dat de onderste twintig procent van de inkomensverdeling nagenoeg geheel bestaat uit huishoudens, die qua inkomsten volledig afhankelijk zijn van de overheid. Voor de bovenste bijna tachtig procent geldt dat zij ten minste veertig procent van hun inkomen kwijt zijn aan belastingheffing door de overheid. Alleen bij de laatste één procent daalt dit geleidelijk, waarbij uiteindelijk achthonderd huishoudens overblijven die eenentwintig procent van hun inkomen aan belasting betalen.

     

    Daarmee is de tweede bewering uit de inleiding alvast geïllustreerd: werkenden, zelfstandigen, kapitaalverschaffers en gepensioneerden betalen allemaal heel veel aan belastingen.

     

    Werkenden betalen meeste belastingen

    Om de eerste bewering te staven, moeten we ook kijken naar de uitgaven van de overheid. Daaruit blijkt dat de onderste helft van de inkomensverdeling, bovenop het inkomen dat zij zelf verdienen, nog eens maar liefst gemiddeld 129% van dat inkomen extra van de overheid ontvangt. Voor de volgende 40% is dat 24%, terwijl dat voor de bovenste tien procent slechts acht procent is. Hoewel dit enorme verschillen zijn, heeft het CPB met name in de Nederlandstalige versie geen behoefte deze net zo uit te vergroten als die aan de belastingenkant. We zien dus niet wat de bovenste 80.000 huishoudens van de overheid ontvangen.

    De auteurs verbazen zich erover dat er zo weinig herverdeling plaatsvindt via de inkomstenkant van de overheid en dat herverdeling vooral plaatsvindt via de overheidsuitgaven. Dat is een wonderlijke conclusie, want het ene kan natuurlijk niet los worden gezien van het andere. Als je tachtig procent van de mensen bijna de helft van hun inkomen afpakt, maar de helft van die groep het volledige bedrag of meer teruggeeft dan heb je effectief de belastingdruk voor die laatste groep gehalveerd.

     

    Progressieve belastingheffing

    Die progressie in de belastingheffing is er overigens wel degelijk, namelijk in de IB/LB. BTW, accijnzen en sociale premies doen deze progressie teniet. Lagere inkomens besteden relatief een groter deel van hun inkomen aan consumptie, waardoor de belastingdruk van de BTW hoger is. Daarnaast betaalt iedere werkende sociale premies, wat dus niet of nauwelijks voor nivellering zorgt. Het zijn deze twee posten die verklaren waarom de belastingdruk voor de achthonderd grootverdieners daalt naar 21%. Omdat deze mensen niet in loondienst zijn, betalen ze ook geen sociale premies. Daar staat tegenover, zoals het CPB vergeet te vermelden, dat ze ook geen aanspraak op socialezekerheidsrechten doen (met uitzondering van de AOW).

    Verder stelt ook deze studie dat de belasting op winst en vermogen lager zou zijn dan die op arbeidsinkomen. Het is de vraag of dat zo is. In box 1 liep de belasting- en premiedruk in 2016 op van 36,55 tot 52%. In Box 2 gold een tarief van 25%. Echter, over alle inkomsten in Box 2 is eerder al vennootschapsbelasting betaald, die opliep van 20% over de eerste €200.000 tot 25% over alles daarboven. De effectieve druk varieerde dus tussen 40 en 43,75%.

    Voor Box 3 liggen de zaken iets anders. Ook hier geldt dat vermogen in box 3 vaak al eerder zal zijn belast in Box 2 of Box 1. Als dat zo is, dan ligt het effectieve tarief veel hoger dan de gehanteerde 30%. Hier maakt de veronderstelling van een forfaitair rendement de vergelijking lastig, hoewel dat is berekend als het gemiddelde van de voorgaande jaren. Op belastingen op vermogen kom ik later terug.

    Nu zijn er in Box 2 tal van mogelijkheden om belastingheffing uit te stellen, waardoor de in de studie berekende belastingdruk zowel kan worden over- als onderschat. Als het aandeel uitgekeerde winst als percentage van het totaal toeneemt, dan neemt ook de belastingdruk toe: het uitgekeerde dividend wordt immers per definitie zwaarder belast dan de ingehouden winst, zoals we hiervoor zagen. Het CPB gaat er desgevraagd vanuit dat 2016 een gemiddeld jaar was qua dividenden en winstinhoudingen.

     

    Beperkingen CPB-studie

    Daarmee zijn we bij één van de voornaamste beperkingen van de CPB- studie. De gegevens hebben slechts betrekking op één jaar en het is maar de vraag hoe representatief 2016 was. In het verlengde hiervan geldt natuurlijk ook dat er van dynamiek geen sprake is. Dat is te meer relevant, zoals ook de auteurs erkennen, omdat niet alleen de bovenste één promille uit zelfstandigen en kapitaalverschaffers bestaat, maar ook de onderste twee promille. Dat zijn de huishoudens met een negatief inkomen. Dus tegenover de zelfstandigen en kapitaalverschaffers die te weinig belasting zouden betalen, staat een grotere groep met een negatief inkomen dat niet wordt gecompenseerd door de overheid. Deze overwegingen slaan logischerwijs de bodem weg onder elke belastingverhoging voor deze groepen, die men baseert op deze analyse.

     

    CPB neemt niet alle factoren mee

    De resultaten zullen ook veranderen als wordt gekeken naar zaken die het CPB niet mee heeft kunnen nemen in de berekeningen en naar wat er sinds 2016 op fiscaal terrein is veranderd. Zo ontbreken de OZB, lokale heffingen en waterschapslasten, evenals de inkomensafhankelijke eigen bijdragen in het kader van de Wet langdurige zorg. Sinds 2016 zijn bovendien de belastingen in Nederland verder verhoogd, zijn bestaande inkomensafhankelijke elementen versterkt en nieuwe ingevoerd. Het tarief in Box 2 ging van 25 naar 26,9% en in Box 3 van 30 naar 31%. Aftrekposten, waaronder die voor de hypotheekrente, werden geleidelijk beperkt tot het laagste tarief.

    In een volgende bijdrage ga ik nader in op de belastingheffing op vermogen. Aangezien het kabinet vergaande plannen heeft om deze fors te verhogen, omdat veel mensen ter linkerzijde beweren dat de groep vermogenden buiten schot zou blijven, alvast een paar opmerkingen. De voornaamste oorzaak van de schijnbaar lage belastingdruk op vermogen is enkele jaren geleden hier al verklaard door hoogleraar Bas Jacobs. Hij laat zien dat twee aftrekposten hiervoor verantwoordelijk zijn: de aftrek van de hypotheekrente en die van pensioenpremies. De plannen van het kabinet richten zich naar verluidt op het eigen huis.

     

    Lastenverzwaring

    De CPB-studie laat zien dat de bovenste tachtig procent van de inkomensverdeling tussen de veertig en vijftig procent van het inkomen kwijt is aan belastingheffing, waarbij al sprake is van een sterk progressieve werking van de LB/IB. Dat percentage is dus inclusief (!) de bestaande aftrekposten voor het eigen huis en pensioen. Onder de vier door het CPB gepresenteerde groepen is ook het eigen woningbezit verreweg het hoogst.

    Wat het kabinet presenteert als het teniet doen van een onterechte belastingvrijstelling, is dus een ordinaire lastenverzwaring voor de groep die al alle belastingen opbrengt en bijna de helft van het inkomen hieraan kwijt is.

     

    Koopkrachtproblemen nemen toe

    Concluderend maakt het voorgaande duidelijk dat de uitspraak in het NOS Journaal en in andere media, dat de sterkste schouders niet de zwaarste lasten zouden dragen, een fabeltje is. Wie zowel de overheidsuitgaven als de belastingheffing in beschouwing neemt, ziet dat de progressie groot is. De plannen van het kabinet aangaande het verhogen van de belastingen op het eigen huis zorgen voor meer progressie via de belastingheffing, waar die aan de uitgavenkant al formidabel is. Dat treft niet alleen de bovenste 80.000 huishoudens. Gevoegd bij alle prijsstijgingen op het terrein van energie, voedsel enzovoort, die hebben geresulteerd in een torenhoge inflatie, zal dat de koopkrachtproblemen alleen maar doen toenemen.

    Er zijn in Nederland geen groepen die te weinig belasting betalen. Dit verhindert niet dat politieke partijen aan de linkerkant van het spectrum voortdurend naar groepen op jacht gaan die te weinig belastingen zouden betalen, om vervolgens om belastingverhoging te roepen. Elke belasting leidt tot verstoring van economische processen en welvaartsverlies. Dat geldt ook voor belastingverhogingen. Bij een gemiddelde koopkrachtdaling van 6,8% snakken juist grote groepen naar lastenverlichting.








    0 reacties :

    Een reactie posten